De Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera) werd rond het midden van de negentiende eeuw vanuit de Himalaya, Tibet of India naar Europa gebracht. De wonderlijk gevormde, rood paarse bloemen worden door veel mensen mooi gevonden. Het is dus begrijpelijk dat in de tweede helft van de 19de eeuw de plant als sierplant in tuinen werd opgenomen.

Soms heeft dat vervelende consequenties. Planten, die vanwege hun mooie verschijning in tuinen zijn aangeplant, houden zich niet altijd aan de grenzen van de tuin. Zij ontsnappen, verwilderen en in het ergste geval zijn het woekerplanten die andere wilde planten verdringen. Dat soort planten noemen we invasieve exoten en de Reuzenbalsemien is zo’n invasieve exoot.

Dergelijke planten kunnen met zeer grote aantallen bij elkaar staan en verdringen daarbij alle andere planten die er van nature thuishoren en het bijbehorend dierlijk leven. Een tweede groot nadeel van invasie exoten is dat de rijkelijk bloeiende planten veel insecten wegtrekken bij andere planten. Die insecten komen af op het stuifmeel van de fraai gevormde bloemen en de nectar. Door de bouw van de bloemen van Reuzenbalsemien zijn vooral hommels en honingbijen in staat van de nectar te snoepen.
De bloemen zijn meestal rood tot paars gekleurd maar er komen ook planten voor met lila tot bijna witte bloemen. De bloem bestaat uit drie kelkbladen waarvan het onderste kelkblad uitloopt in een zakvormig spoor. Nadat insecten voor de bevruchting hebben gezorgd verschijnen er doosvormige zaden. Als de zaden rijp zijn springen deze dozen met kracht open. Daarbij worden de zaden met kracht weggeschoten. Ze kunnen wel zeven meter ver terechtkomen. Eén plant kan wel 2.500 tot 4.000 zaden vormen. Als een paar duizend zaden tot een paar meter weggeschoten worden is het begrijpelijk dat de plant zich explosief kan vermeerderen. Vanwege de wegspringende zaden wordt de Reuzenbalsemien ook wel Reuzenspringzaad genoemd.


Door de slechte eigenschappen van de plant staat hij op de zwarte lijst en moet Reuzenbalsemien verwijderd worden. Het zijn éénjarige planten. Maaien of uittrekken voordat er zaden worden gevormd is de beste methode. De plant heeft holle stengels en een oppervlakkig wortelstelsel. Eigen waarneming en ervaring leert dat de planten wel vier meter hoog kunnen worden en redelijk makkelijk uit de grond te trekken zijn. Op plekken in natuurgebieden waar we twee jaar lang iedere plant die wij konden vinden verwijderde, is hij nog niet totaal verdwenen maar gereduceerd tot een klein aantal planten. Nog even volhouden en vooral de planten verwijderen voor ze in bloei komen en dan zijn we er hopelijk vanaf.

Joop de Wilde
Op de pagina’s Stadsplanten van Amersfoort proberen wij vooral aandacht te geven aan planten die algemeen voorkomen in een bepaalde tijd van het jaar. Dat geeft de grootste kans dat de beschreven plant eenvoudig op dat moment gevonden kan worden in de eigen omgeving. Daarnaast melden wij uiteraard ook vondsten van bijzondere, zeldzame planten.
Joop de Wilde