Goudenregens ontdekt door herbivoren

Goudenregens (Laburnum) danken hun naam aan de hangende bloeiwijzen vol goudgele bloemen. In ons land verwilderen momenteel drie soorten, zie onderstaande tabel. Die zijn van elkaar te onderscheiden door de geur van de bloemen en beharing van blad en peulen.
Latijnse naam | Nederlandse naam | Herkomst | Bloemen | Blad | Peulen |
L. alpinum | Alpengoudenregen | Centraal en zuid Europa (bergen) | Welriekend | Onderzijde kaal of alleen op middennerf behaard | Kaal |
L. anagyroides | Goudenregen | Centraal en zuid Europa (laagland) | Geurloos | Onderzijde behaard | Behaard |
L. x watereri | Basterdgoudenregen | Cultuurvorm | Zwak geurend | Onderzijde alleen op middennerf behaard | Matig behaard |
In de Leidse Hortus botanicus hebben de afgelopen 430 jaar meer dan vijftig verschillende Goudenregens gestaan. Het allereerste exemplaar was een L. anagyroides. Dat weten we dankzij vrijwilliger Jan Hengstmengel, die uitgebreid archiefonderzoek deed naar deze planten, en er een boek over schreef.
Goudenregens bevatten hoge concentraties aan cytisine, een nicotine-achtige verbinding. Daardoor meden inheemse insecten deze exotische tuinplanten in eerste instantie. Historische collecties van Goudenregens uit de Leidse Hortus, bewaard in het herbarium van Naturalis Biodiversity Center, zien er dan ook onberispelijk uit.



Collecties uit 1946, 1966 en 1980 van Goudenregens uit Leidse Hortus – foto’s: Naturalis Biodiversity Center
We zijn inmiddels tientallen jaren verder. En vanaf 2000 zijn er geen chemische bestrijdingsmiddelen meer gebruikt in de Leidse Hortus. Sindsdien hebben diverse specialisten de Goudenregens ontdekt, ondanks de geïsoleerd ligging in het stadscentrum van Leiden. Elke herbivoor leeft weer van een ander onderdeel van de plant en dat is nu goed te zien.
De Bremmineervlieg (Phytomyza cytisi) maakt mijnen in de bovenzijde van het blad.
De poepjes van de larven van deze mineervlieg, frass genaamd, vormen aanvankelijk losse korrels. Maar in oudere mijnen zijn snoeren van poepjes te zien in twee dichte rijen langs de wand van de mijn. De larven leven in twee generaties, van midden juni tot tot augustus, en van begin september tot oktober.



Bremmineervlieg met bladmijn op Gouden Regen – foto’s: Dick Belgers, Graham Calow en Barbara Gravendeel
Het begin van de mijn van de Goudenregenmot (Leucoptera laburnella) bestaat uit een sterk gekronkeld gangetje (ca. 2 mm lang) dat snel bruin wordt. Dan volgt een minder gekronkeld deel van ca. 10 mm lang, dat geheel met grijsgroene frass gevuld is. Dit gaat plotseling over in een rond blaasje, dat zich sterk uitbreidt, de eerdere gang overloopt, en tenslotte bijna een half deelblaadje kan beslaan. Ook deze mijnen zitten in de bovenzijde van het blad.
De rupsen leven in juni-juli en september.


Goudenregenmot met bladmijn – foto’s: Ian Kimber en Willem Ellis
Tot slot maken de larven van de Bremzaadkever (Bruchidius villosus) mijnen in peulen van Vlinderbloemigen als Brem en Goudenregen. De larven kunnen wel 50% van alle zaden in een peul opeten. Volwassen kevers zijn al waargenomen in de Leidse Hortus. Sporen van larven in de peulen van de Goudenregens heb ik nog niet gevonden. Maar gezien de landelijke toename van Bremzaadkever is dat een kwestie van tijd.
