Tijd voor grote tijm

Onlangs ontving ik een soort noodoproep van onze eindredacteur: ”Heb jij nog wat?”. Zo midden in de winter moet ik dan terugvallen op het mapje met twijfelgevallen. Dat zijn planten waarvan niet zeker is of ze door mensen ter plaatse neergezet zijn of zijn uitgezaaid. Zo’n twijfelgeval is grote tijm (Thymus pulegioides) die ik in drie gevallen in Breda op de stoep tegen ben gekomen. Het twijfelen betreft het grijze gebied van adventief, verwilderend en inburgerend. Het lijkt er op dat we hier te doen hebben met een verwilderende plant. Het is zeer onwaarschijnlijk dat iemand een plantje in de kier tussen de stoeptegels heeft gezet. Of er zijn zaden uit een tuin overgewaaid of er is zaad aangevoerd met zand. Van inburgering, in dit geval in het stedelijk milieu, kan volgens de definitie van FLORON pas sprake zijn wanneer de soort zich al minstens drie generaties spontaan in dat milieu heeft weten te handhaven. Hier is sprake van één generatie van een overblijvende plant die daar al jaren staat.
Grote tijm behoort tot de Lipbloemenfamilie (Lamiaceae) en komt voor in bijna geheel Europa van het Middellandse Zeegebied tot het Zuiden van Scandinavië . Het is een kleine, dwergstruikachtige soort. Het geslacht kent in Nederland drie vertegenwoordigers: grote tijm, kleine tijm (Thymus serpyllum) en kruiptijm (T. praecox). De laatste twee zijn zeldzaam. Een enkele keer wordt echte tijm (T. vulgaris), een veel verkocht en gebruikt keukenkruid uit Zuid-Europa, verwilderend aangetroffen. De soorten hebben iets opvallends gemeen: ze verspreiden allemaal een aromatische geur door de aanwezigheid van de etherische olie thymol. Het onderscheid tussen sommige soorten is niet altijd even gemakkelijk. Bovendien zijn er onderlinge kruisingen. Een onderscheidend kenmerk voor grote tijm is de duidelijk vierkantige stengel die alleen op de ribben behaard is. Alleen de onderkant van de stengels is verhout.

De vrij dunne en slappe, tot 9 mm lange leerachtige bladeren zijn eirond tot elliptisch en aan de voet versmald. Grote tijm bloeit van juni tot de herfst met roodpaarse of soms witte bloemen. De bloeiwijze is een schijnkrans. De vrucht is een vierdelige splitvrucht. De zaadjes zijn voorzien van een ‘mierenbroodje’, een eiwitrijk aanhangsel dat mieren graag meenemen naar hun nest. Als gevolg hiervan groeit grote tijm vaak op mierenbulten. De plant is zodenvormend en vermeerdert zich vooral vegetatief door op stengelknoppen te wortelen
In Nederland vinden we deze plant van nature op open, droge tot vochtige, matig voedselarme grond, met name in de duinen. Helaas is grote tijm de voorbije decennia sterk achteruitgegaan als gevolg van de toegenomen bemesting van graslanden en het wegvallen van traditioneel beheer met begrazing.
De bloempjes bevatten nectar en stuifmeel en worden graag bezocht door allerlei soorten wilde bijen, waaronder behangersbijen en wespbijen, hommels, zweefvliegen, kevers en ook dagvlinders.

Voor de wetenschappelijk geslachtsnaam ‘Thymus’ zijn uiteenlopende verklaringen te vinden. Het kan afgeleid zijn van het Griekse ‘thuo’ (=parfumeren) vanwege de geur. Of van ‘thyo’, omdat het kruid als wierook gebruikt werd. En zo zijn er nog een aantal. De soortaanduiding ‘pulegioides’ betekent gelijkend op ‘pulegium’. Gelijkend op polei, dat is een andere plant uit de lipbloemenfamilie, nl. Mentha pulegium.