De struikspirea telt verrassend veel soorten, waarvan er enkele uit plantsoenen en tuinen ontsnappen en dan verwilderen. De Japanse spirea (Spiraea japonica) doet dat blijkbaar zo effectief dat hij in de nieuwe Flora van Heukels ‘invasief’ wordt genoemd. Een straat verder van mijn huis heeft de gemeente destijds Japanse spirea aangeplant en enkele jaren geleden verscheen naast onze gevel een struik die Japanse spirea blijkt te zijn.

In Breda zijn tot dusver vier verwilderde struikspireasoorten aangetroffen: de al genoemde Japanse spirea, die daar ook inderdaad vandaan komt. Verder de witte pluimspirea (Spiraea alba) en de dougglasspirea; beide uit Noord-Amerika. En dan is er nog het theeboompje (Spiraea salicifolia), dat al wat langer in cultuur is en bekend is uit Midden-Europa.

Spireasoorten bastaardiseren nogal makkelijk. Eén van de meest voorkomende kruisingen is Spiraea x billardii die ik inderdaad net buiten de gemeentegrens verwilderd ben tegengekomen. Buiten de bovengenoemde soorten zijn er nog een stuk of drie soorten en een stel kruisingen, die we in de komende jaren nog wel tegen zullen komen in Breda. De determinatie van de bastaarden is geen sinecure en vooral de blavorm en beharing is essentieel. Je moet precies weten wat je doet om je waarneming erkend te krijgen.
Wereldwijd zijn er ongeveer 100 soorten. De meeste in Oost-Azië. Het zijn alle planten van een gematigd klimaat en behoren tot de rozenfamilie.

Struikspirea is een goede drachtplant voor vlinders, bijen en zweefvliegen. Niet voor de specialisten, maar voor de ‘kroeglopers’ zoals ze bij de Vlinderstichting zeggen.
De geslachtsnaam ‘Spiraea’ komt waarschijnlijk uit het Grieks en betekent dan ‘spiraal’ naar de spiraalsgewijze plaatsing van de bladeren aan de stengel. In de handel staan de struiken ook bekend als ‘spierstruik’, hetgeen een lelijke en onbegrepen afleiding van ‘spiraea’ is. Zeg dan ‘schroefstruik’ of ‘spiraalstruik’.

