Stokroos en zijn volgers

Stokrozen (Alcea rosea) zijn een typisch stedelijk verschijnsel en zijn in sommige steden ingeburgerd (verspreidingsatlas.nl). Stokrozen komen in verschillende kleuren voor: van bleekgeel tot intens purper, bijna zwart. De planten kunnen hoog worden; 2.5 meter is geen uitzondering, en zorgen voor spektakel in diverse straten. Zo ook in Deventer. Stokrozen komen van oorsprong uit West-Azië en worden al sinds de 15de eeuw in Europa geweekt.
Deze bijdrage aan de blog Stadsplanten bekijkt de Stokroos en zijn volgers, zowel vanuit floristisch als faunischtisch oogpunt.

De volgers van Stokroos vanuit floristisch oogpunt

Onder volgers kunnen we verstaan ‘de soorten die, in de terminologie van de plantensociologie, een plantengemeenschap genoemd wordt’. Ton Denters heeft het in zijn bijdrage aan deze blog uit 2018 o.a. over ‘contouren van stadsplantengemeenschappen rondom Stokroos’. Het is de vraag of we in het geval van een cultuurplant, ook al is deze soms verwilderend, over een plantengemeenschap kunnen spreken. Dit is een academische discussie die hier en nu niet op zijn plaats is.

De algemene inleiding van de Veldgids Plantengemeenschappen omschrijft een plantengemeenschap als “een zelfstandige, duidelijk afgrensbare eenheid met een kenmerkende floristische samenstelling en vegetatiestructuur”.
In die definitie zitten een aantal elementen die nadere beschouwing vragen. Gesteld dat die ‘duidelijk afgrensbare eenheid’ een straat is – Stokrozen zijn vooral in de straten te vinden – dan is het zaak te bekijken welke soorten er nog meer te vinden zijn in de straten waar die Stokrozen zich bevinden en of dat altijd een vaste samenstelling is. Dat heb ik niet uitputtend gedaan natuurlijk, maar je zou kunnen zeggen dat er een aantal soorten zijn die zich in vrijwel iedere straat ophouden (‘floristische samenstelling’?). Straatgras is er één van, maar ook de diverse Vetmuren (Sagina) en Hertshoornweegbree.
Wat minder algemene soorten zijn: Kransmuur, Postelein en Kransgras. Vooral die laatste set aan soorten is interessant te noemen omdat ze in ieder geval als klimaatvolgers bestempeld kunnen worden en met Stokrozen gemeen hebben dat ze vooral op stenige binnenstedelijke standplaatsen te vinden zijn. Het moeilijke aan een eventuele acceptatie van de Alcetumgemeenschap of ‘gemeenschap van Stokroos’ is dat deze niet erg zelfstandig is en dat de soortensamenstelling sterk aan verandering onderhevig is. Wel een interessante excercitie overigens om te bekijken hoe dat werkelijk in elkaar steekt. Is dat iets voor een volgend project Ton? Een aanvulling op de plantengemeenschappen van Nederland, bestaande uit ‘de Stadsplantengemeenschappen van Nederland’! Hierover meer in de komende jaren.

Straatbeeld met Stokrozen tegen de gevels van de huizen.
De volgers van Stokroos vanuit faunistisch oogpunt

Laten we de Stokroos in al zijn facetten beschouwen als een plant die het stedelijk milieu sjeu geeft en zorgt voor floristische verfraaiing. Ze doet tevens dienst als belangrijke nectar- en voedselplant voor insecten. De floristische verfraaing doet zij o.a. door de grote bloemen welke tot 10 cm in doorsnede kunnen zijn. Ook de hoogte van de plant, de bijzondere kleuren en de lengte van de bloeitijd dragen hieraan bij.
Een paar uur kijken naar bloeiende stokrozen op een mooie zomerdag levert op dat de soort zeer in trek is bij allerlei bloembezoekende insecten. Diverse vliesvleugelen (wespen, bijen en hommels) zijn gek op de met stuifmeel beladen en rijk aan nectar zijnde bloemen. Er zijn meer plantensoorten natuurlijk waarvoor dat geldt, maar in het stedelijk milieu is in ieder geval de Stokroos de meest opvallende.

Dat is van een afstand! Als er wat dichter bij de planten gekeken wordt en dan met name bij de nog niet geopende knoppen, dan is op vrijwel iedere stokroos een gespecialiseerde snuitkever te vinden. Niet verwonderlijk heet deze snuitkever Stokroossnuitkever (Rhopalapion longirostre). De snuitkever is exclusief gebonden aan de stokroos. Ik heb diverse andere soorten van het geslacht Malva gecontroleerd, maar heb geen Stokroossnuitkever kunnen vinden.

Stokroossnuitkevers variëren in grootte tussen 3 mm (mannetjes) en 6 mm (vrouwtjes). De snuit is hierbij niet meegerekend. De snuit is bij de vrouwtjes bijna even lang als de rest van het lichaam. De zwarte snuit, het grijze lichaam en de oranje poten maken het dier gemakkelijk herkenbaar.

De snuitkever boort in juni en juli gaatjes in knoppen en bladeren om zich te voeden met de planten- sappen. De vrouwelijke snuitkevers klimmen daarnaast ook naar de zaaddozen van de Stokroos. Ze boort daar een gaatje en zet de eieren af in de zich ontwikkelende zaaddozen. De larven (wit met een bruine kop) voeden zich met de zaden en verpoppen in de zaaddozen. De volwassen dieren komen in augustus uit de pop en overwinteren in de zaaddozen. Uiteraard gaat dat geboor gepaard met beschadigingen aan de bloemen, bladeren en knoppen.

Er is nog een insect dat op Stokroos gevonden kan worden en dat is de Stokroosaardvlo (Podagrica fuscicornis). Volgens diverse literatuur is deze niet exclusief gebonden aan de stokroos. Hij lijkt ook wat minder algemeen voor te komen in Nederland, of gewoon minder gemeld. Via de hierboven opgenomen link en de overige links in het deel bronnen zijn goede foto’s van de soort te zien.
Aardvlooien danken hun naam aan het vermogen om net als een vlo ver te kunnen springen. Dat doen ze met de vergrote achterpoten die voorzien zijn van het zogenaamde Mauliks orgaan. Dit orgaan zorgt ervoor dat ze een versnelling kunnen realiseren van 15 tot 270 keer de zwaartekracht, wat er voor zorgt dat ze superver kunnen springen.
De Stokroosaardvlo is te herkennen aan een rood gekleurd kop- en halsschild en donkerblauwe tot blauwgroene dekschilden. Ze zijn 3-6 mm groot.

Bronnen: