Plasplaatsplanten
Steenkruidkers
Toen ik eind jaren tachtig serieus begon met planten determineren was steenkruidkers (Lepidium ruderale) sterk in opkomst. Deze soort in opmars kreeg bij excursies in Amsterdam waaraan ik meedeed daarom altijd extra aandacht. En steevast moesten we aan die plant ruiken, want de lucht die deze soort verspreidt is heel herkenbaar. Voor mij is deze nogal onaanzienlijke soort mijn eerste stadssoort. Zie de onderstaande verspreidingskaart die duidelijk de binding aan de stedelijke omgeving laat zien.
Verspreiding
Volgens de negentiende editie van de ‘Heukels” uit 1977, de determinatieflora die ik veel gebruikte, was steenkruidkers vrij zeldzaam behalve in de kleistreken bij de kust. Daar groeide hij vooral aan dijken, ook al midden zeventiende eeuw, toen de dijken nog verstevigd waren met houten beschoeiingen. Dat door de paalworm in de achtiende eeuw voortaan stenen werden gebruikt om de dijken te verstevigen, zal de steenkruidkers wel goed hebben gedaan. Hij is eigenlijk een steenliefhebber die ook zeer goed gedijt bij een overmaat aan stikstof die aan de dijkvoet voorkomt. Deze soort is een archeofiet. Dat wil zeggen dat de soort al voor 1492 in Nederland voorkomt en met hulp van de mens ons land heeft bereikt. De bovenstaande verspreidngskaart laat wel plaatsen aan de kust zien waar steenkruidkers talrijk voorkomt, maar het zwaartepunt van voorkomen is tegenwoordig wel de stad.
Dubbelgangers
Er zijn een aantal soorten recent in Nederland verschenen die sterk lijken op steenkruidkers. Vanaf de jaren zeventig de Dichtbloemige kruidkers (Lepidium densiflorum) en eind vorige eeuw de Amerikaanse kruidkers (Lepidium virginicum). Ze lijken alle drie erg op elkaar. De vruchten, hauwtjes genaamd, hebben een wat andere vorm; de aan- of afwezigheid van de kleine kroonbladeren en de lengte daarvan zijn ook kenmerken, maar het blijft op deze wijze een beetje prutsen om te weten welke soort het is. Het makkelijkst onderscheid is de geur. Steenkruidkers is de enige van de drie die een geur heeft. Die is sterk en is zelfs soms nog te ruiken bij volledig afgestorven en verdroogde exemplaren. Veel mensen vinden de plant gewoonweg stinken.
Herkenning van stadse kruidkersen
Er komen een anderhalf dozijn kruidkersen in Nederland voor. Daar zitten best forse soorten tussen die ruim een meter hoog worden, maar de drie stadse kruidkersen zijn de dwergjes van dit geslacht. Deze planten doen me altijd denken aan miniatuurboompjes. De stengel die uit de grond komt is relatief stevig en even wat hoger wijdvertakt in vele bloeistengels. De bloemen zitten aan het eind van de stengels in trossen en zijn klein en geel-groenachtig. De blaadjes zijn vrij klein, de onderste zijn diep vertakt dus met lange slippen, en tot aan het eind van de bloei aanwezig en daarna wel verdwenen. De bladen bovenin de plant zijn vaak onvertakt.
De vruchten zijn hauwtjes, dat wil zeggen ronde afgeplatte vruchten die in twee delen uiteenvallen als ze rijp zijn.
De hele plant is bedekt heel korte, vaak stompe, haren waardoor deze er vaak wat grijzig uitziet. Dat valt het meest op aan de stengels
Stinken met een muizenlucht
Steenkruidkers stinkt dus. De geur wordt omschreven als een nogal doordringende muizengeur. Ik heb wel eens muizen in huis gehad dus ik weet hoe die ruiken en het klopt. Maar ik weet niet of dit voor iedereen geldt. Heb je nooit een muizenplaag in huis gehad, prijs je dan gelukkig. En wil je weten hoe hoe muizen stinken snuif dan de geur van een steenkruidkers op.
Ik citeer Ton Denters uit zijn Stadsplanten veldgids. ‘De soort is vooral gesteld op een overmaat aan ammoniakhoudende grond . Vandaar dat ze zich graag vestigt op ‘plasplaatsen’, bijvoorbeeld in de buurt van kroegen of op plaatsen waar honden worden uitgelaten.’
Omdat het verbod op wildplassen in Amsterdam tegenwoordig enigzins gehandhaafd wordt, liggen de huidige nog bestaande plasplaatsen nogal verscholen in smalle stegen en beschutte hoekjes. Gek genoeg zie ik steenkruidkers daar zelden. Het zijn plekken uit het zicht en vaak ook erg donker en ik vermoed dat het gebrek aan licht een belangrijke belemmering is voor steenkruidkers.
De groeiplaatsvoorkeur
Steenkruidkers groeit ook op andere plekken waar stikstof zich ophoopt zoals basaltglooiingen, boomvoeten en bij muren waar afspoelend vuil zich ophoopt. En bijna altijd zijn het zonnige plekken en vrijwel altijd in steenvoegen. Daar slaat het tweede deel van zijn wetenschappelijke naam ook op. Ruderaal komt van het Latijns ‘rudéra’ en betekent bouwvallen of een verwaarloosde plek met afval en puin. Dit woord wordt gebruikt voor dergelijke plekken. Dus ruderale betekent van de plaatsen met afval en puin, is een wel heel toepasselijke naam.
In de stad kom ik steenkruidkers ook vaak aan de voet van lantaarnpalen tegen. Een plek waar honden een klein plasje doen om te laten weten dat ze er zijn.
Maar opvallend vaak ook op vluchtheuvels en bruggen. Dat zijn niet bepaald de meest stikstofrijke plekken, maar bruggen en ook vluchtheuvels kunnen erg warm worden. Dus ook warmte lijkt een belangrijke factor. En echt stikstofarme plekken zijn in de stad uiterst zeldzaam. Op de verspreidingsatlas staat dat deze soort een lichtminnaar is en dat stemt dus overeen met mijn waarnemingen.
Samenvattend: steenkruidkers houdt veel van stikstof maar warmte en licht zijn ook van belang.
Bronnen
De onderstaande bronnen zjn gebruikt:
Stadsflora van de lage Landen Ton Denters 2020
Stadsplanten veldgids voor de stad Ton Denters 2004
Flora van Nederland (de ‘Heukels’) Ooststroom 19e druk 1977
https://www.verspreidingsatlas.nl/0733#
https://waarneming.nl/species/6975/
https://wilde-planten.nl/steenkruidkers.htm