Van nederzettingenflora naar stadsflora

De roots van onze stadsflora liggen in een ver verleden. De introductie van allerlei ‘vreemde’ soorten vindt sinds mensenheugenis plaats. Cultuurgewassen gingen daarbij voorop; al in de Nederlandse Prehistorie – van 5400 v.C. tot 12 v.C. – maakten ze hun entree met onbedoeld ook hun begeleidende onkruiden. In oude bodems ligt de identiteit van deze ‘eerste- uurs-nutsplanten’ opgesloten in de vorm van plantenresten. Die bleven behouden, veelal in verkoolde, maar nog wel herkenbare toestand. Soms zorgen met water verzadigde gronden en verstening (fossilisatie) voor conservering. De oude, gefixeerde plantenresten kunnen in principe bij elke opgraving aan het licht komen. Het opsporen en herkennen van botanische resten is een volwaardige discipline; het werk van een archeobotanicus.

Emmer Triticum dicoccum De Tournefort’s (1719) Institutiones Rei Herbariae

Uit dit specialistisch onderzoek weten we deels hoe het er rond 5400 v.C. aan toe ging. Onze eerste boeren teelden op lössgronden. Ze woonden in grote, goed gebouwde boerderijen en teelden granen als: Emmer (Triticum dicoccum) en Eenkoorn (Triticum monococcum), alsook peulvruchten: Erwt (Pisum sativum) en Linze (Lens culinaris) en oliehoudende zaden: Lijnzaad (Linum usitatissimum) en Maanzaad oftewel Slaapbol (Papaver somniferum). De vlasplant leverde daarnaast vezels. Al deze planten, met uitzondering van het maanzaad, komen oorspronkelijk uit het Nabije Oosten, waar ze enkele millennia eerder uit hun daar in het wild voorkomende voorouders, waren ontstaan. De eerste boeren woonden dicht op elkaar. De boeren hadden in die tijd al te kampen met onkruid en wel met een assortiment waarin Dreps, Melganzenvoet, Zwaluwtong en Akkerkool een hoofdrol speelden. Dreps hoort tegenwoordig tot onze zeldzaamste akkeronkruiden.

Bilzekruid in breed historisch perspectief

De Romeinse tijd [i] – van 12 v.C tot begin 5e eeuw – bracht nauwelijks nieuwe voedingsgewassen, maar wel ‘luxe’ zaken: fruit, groenten, kruiden en enkele sierplanten waaronder Muurbloem (Erysimum cheiri). Het is ook de periode waarin de kennis van medicinale wilde planten − uit de eigen omgeving – groeit en die in de Middeleeuwen tot volle wasdom komt. Tot onze vroegste geneeskruiden horen: Sint-Janskruid, Groot kaasjeskruid, Gewone smeerwortel, IJzerhard en Bilzekruid. Het zaad van Bilzekruid met een geestverruimende werking, werd in vroegere tijden onder meer gebruikt als slaapmiddel en als ‘heksenzalf’. Volksnamen, die hieraan refereren zijn Dolkruid en Malwillempjeskruid. Bij opgravingen van het West-Friese dorpje Almersdorp, dat eind van de Middeleeuwen verdween, werden in een laag met verkoolde graanresten opvallend veel zaden van Bilzekruid gevonden met in mindere mate ook Melganzenvoet, Zwarte mosterd en Kleine brandnetel. Mogelijk werd de soort bewust gekweekt, maar het zou ook als onkruid kunnen zijn opgekomen. Het waren betere tijden voor Bilzekruid; tegenwoordig is het zeldzaam, bedreigd en  een Rode Lijstsoort.

Botanische tekening Bilekruid / Bron: Franz Eugen Köhler, Köhler’s Medizinal-Pflanzen

Bilzekruid; bedreigde stadsplant

Bilzekruid huist in steden op verdwijnende plekken. De plant is gebonden aan zeer voedselrijke, kalkhoudende, verstoorde, stenige bodems. Het verpoost op puinplekken en in rommelige overhoeken, die meer en meer worden opgeruimd. In onze contreien komt Bilzekruid zeker sinds de Romeinse tijd, en vermoedelijk al langer, voor. De soort is in ons laagland altijd een bijzonderheid geweest, maar de laatste decennia gaat het gestaag achteruit. In binnensteden komt Bilzekruid her en der te voorschijn op plaatsen waar oudbouw is gesloopt. Het zijn kortdurende manifestaties. Een definitief verlies van deze fraaie soort in onze steden dreigt. Waar Bilzekruid in de verdrukking zit, is er perspectief voor Wit bilzekruid (Hyoscyamus albus). Het is een typisch mediterrane soort, die zich koestert in de zon op en aan muren. Het prefereert daarbij de muurvoet, waar het imposant opbloeit. Het is precies de plek waar hij zich bij ons tentoonspreidt. In 1980 was er een eerste vondst in Doetinchem, recent volgden Brussel, Amsterdam, Den Haag met Coevorden als laatste ‘toevoeging’. Op deze prille plekken zaait hij zich ook uit; het is wellicht de opmaat naar een echte doorbraak in onze steden.

Info: bloeitijd / zeldzaam & achteruitgaand / hoogte / archeofyt / stadsafhankelijk (Uit: Stadsflora van de Lage Landen, Fontaine uitgevers 2020)

De verschillen: Bilzekruid heeft zittende, onderin iets gesteelde bladeren. De bloemkroon is eenkleurig geel, met paasachtige adering. De bladeren bij Wit bilzekruid zijn alle gesteeld, de bloemkroon crèmekleurig tot lichtgeel zonder gekleurde adering.

Wit bilzekruid / Foto Rutger Barendse

[i] Voor Nederland begint de Romeinse periode in 12 v.Chr. toen heel het land door Druses, generaal onder keizer Augustus, was onderworpen, een heerschappij die tot het begin van de 5e eeuw duurde.