Trilgras

In de vorige stadsplantenbijdrage besprak ik slanke naaldaar (Setaria parviflora). De vindplaats is het KNSM-eiland, wat samen met het Java-eiland in het oostelijk havengebied van Amsterdam al decennia een hotspot is voor bijzondere plantvondsten. De twee eilanden, eigenlijk schiereilanden, waren ooit dé plek voor havenactiviteiten, maar die vielen in de loop der jaren weg door de opkomst van de luchtvaart en het stilvallen van de handel op de Oost. Dit desolate gebied werd vanaf het einde van de jaren zeventig in bezit genomen door krakers, kunstenaars en stadsnomaden. Nog geen 15 jaar later werd alles herontwikkeld tot een woonwijk.

Ondanks deze veranderingen bleef deze omgeving een plek om bijzondere soorten te spotten. Was ooit de scheepvaart de reden voor bijzondere vondsten, later gaf het massaal braakliggen genoeg plek voor allerhande soorten. Tegenwoordig wonen er mensen die geen behoefte hebben aan een steriel, schoongespoten en dito geborstelde straatbeeld. Integendeel; rijen plantenpotten en dito bakken, geveltuinen en overhoekjes geven wilde en verwilderde planten alle ruimte.

De gekste verwilderingen zijn hier te vinden alsmede de voorhoede van warmteminnende soorten uit het zuiden. Maar ik beperk me nu tot de grassen.

Aartje van groot trilgras

Zo worden er op deze twee schiereilanden naast slanke naaldaar meer bijzondere grassen gevonden zoals laksteeltje (Catapodium marinum), plat beemdgras (Poa compressa), knolbeemdgras (Poa bulbosa), rattenstaartgras (Sporobolus indicus), met duizenden exemplaren klein fakkelgras (Rostraria cristata) en al heel lang kransgras (Polypogon viridis). Kransgras is tegenwoordig niet meer zeldzaam te noemen, maar pas in deze eeuw begon de opmars in Nederland met het Java-eiland als een van de startpunten.

Groot trilgras gedijt ook op houten balken

Tenslotte wordt er ook nog groot trilgras (Briza maxima) gevonden. Deze soort is eigenlijk de enige bijzondere grassoort hier die een verwildering is. Ruim 20 jaar geleden ontsnapte deze soort uit plantenbakken en wist zich op straat en kademuur te vestigen. Net zoals ons inheems trilgras, bevertjes (Briza media), heeft het korte en afgeplat brede aartjes hangend aan dunne stelen die in bij het minste briesje al trillen: vandaar de namen. Ook de wetenschappelijk naam Briza houdt met het trillen verband. ‘Briza’ komt van het Griekse ‘brithó’ = ik balanceer, vanwege de zeer beweeglijke aartjes. Groot trilgras is in alles een maatje forser dan bevertjes, maar verder erg gelijkend. Het is een vroege bloeier die begin juni al geheel is verdord. Als plantelijkjes zijn ze echter tot in de herfst te vinden. Groot trilgras komt massaal voor op de kaderand, vooral tussen het straatmeubilair van de woonbootbewoners. Fietsrekken zijn ook een fijne en veilige plek. Ook op de houten balk, die voor de kademuur als stootrand fungeert, en op de dukdalven komt het weelderig voor.

En het groeit in spleten

Ooit ontsnapt uit plantenpotten, komt het in potten nu spontaan op als gewenst onkruid. De groeiplaats is een kleine 200 meter lang en vertoont al jaren geen uitbreiding. Het milieu lijkt verderop langs de kade identiek, maar wellicht zit het verschil in de bodem. Deze eilanden waren oorspronkelijk golfbrekers en zijn voornamelijk met slib uit de vaargeul verbreed en  opgehoogd. Het was ook een mooie plek om overtollige grond kwijt te raken en mijn vermoeden is dat op de groeiplaats andere grond is gestort en de bodem ter plekke wat kalkrijker is. Groot trilgras kwam tot eind de vorige eeuw alleen voor langs de kusten van de Middellandse Zee en de Atlantische kust tot in Frans Baskenland, met een paar voorposten in Normandië. Waarschijnlijk door de toepassing als siergras wordt de soort tegenwoordig sporadisch gevonden in een groot deel van Europa. Maar alleen in Engeland, Wales en Nederland lijken er bestendige populaties te zijn ontstaan.

Maar met vondsten in slechts 40 atlasblokken zijn dat er in Nederland nog niet veel.

Bron: https://www.verspreidingsatlas.nl/5612

Ook uitgedroogd, is groot trilgras nog te herkennen.