Verdringt de Oosterse de Gele morgenster uit de stad?

Na de eerste maaironde

Historisch verspreidingspatroon

Als we het historisch verspreidingspatroon van de Oosterse morgenster (Tragopogon pratensis subsp. oriëntalis) bekijken valt op dat deze ondersoort een typisch stroomdalpatroon laat zien. Vegetatiekundig  gezien is deze morgenster een niet algemeen voorkomend lid van het Glanshaververbond. Dit verbond is sterk gebonden aan menselijk handelen waaronder maaien en afvoeren. Een feit is dat ook deze ondersoort het moeilijk had op de oorspronkelijke standplaatsen. Persoonlijk heb ik hem bij uitzondering in de jaren ’80 van de vorige eeuw wel eens gezien aan de oevers van de Hollandse IJssel, bij Gouda.

Kenmerken

De Oosterse ondersoort onderscheidt zich van de zeer algemeen voorkomende Gele morgenster (Tragopogon pratensis subsp. pratensis) door: a) De goudgele lintbloemen die buiten de omwindselbladen uitsteken en b) De gele helmknoppen die bruinpaarse strepen dragen. Op afstand zijn de goudgele, soms zelfs enigszins oranje, lintbloemen doorslaggevend bij het op naam brengen van deze ondersoort.  Bij niet bloeiende planten is dat vrijwel onmogelijk.

Bloemhoofdje van Oosterse morgenster

Veranderend verspreidingspatroon

De laatste 30 jaar is deze ondersoort haar standplaatsvoorkeur aan het veranderen. Halverwege de jaren ’90 van de vorige eeuw stopte de trein waar ik dagelijks mee reisde bij station  Voorschoten. Daar zag ik een jaarlijks uitdijende groeiplaats van Oosterse morgenster op en vlak naast het ballastbed. Dat was ook de tijd dat we uitkeken naar de Bleke morgenster, een nieuwe soort met  een  typisch spoorplantenprofiel. Deze morgenster daarentegen is tot nu toe altijd een zeldzame verschijning gebleven.

Menselijke bemoeienis

De handel in inheemse plantenzaden heeft de laatste decennia  een grote vlucht genomen. Bij het samenstellen van inheemse zaadmengsels wordt soms de Oosterse in plaats van de op het zakje vermelde Gele morgenster geleverd. Dat alles zal ongetwijfeld bijgedragen hebben aan het voorkomen van de Oosterse morgenster in stedelijke wegbermen, maar verklaart niet haar enorme succes. Je kunt je afvragen in hoeverre er bij de kweek van wilde planten buiten de natuurlijke concurrentie genetische aanpassingen plaats vinden. Wellicht speelt ook het warmer wordende stadsklimaat de soort in de kaart. Wat mij opvalt is dat de Oosterse ondersoort een langere bloeiperiode kent en vaak, na de eerste maaironde opnieuw in bloei komt. Ook blijkt zij genoegen te nemen met meer stedelijke standplaatsen zoals tussen tegels en klinkers en in boomspiegels.

Uit de Zoetermeerse praktijk

In Zoetermeer stamt de eerste waarneming van de Oosterse morgenster uit 2007. Op dit moment  komt deze ondersoort al in ruim een derde van alle Zoetermeerse kilometerhokken voor. De aantallen per groeiplaats nemen jaarlijks toe en het zal niet lang meer duren voordat de Oosterse morgenster de plek van haar Gele soortgenoot heeft overgenomen. De vraag is of er ook soortgelijke ervaringen zijn elders in het land ?

Glanshaververbond met Oosterse morgenster