Urbane knotwilgflora: nieuwe soorten in een oude jas

Knotwilgen langs Boshuizerpad in Leiden – Foto: Barbara Gravendeel

Hollandser kan het haast niet: een weggetje met knotwilgen erlangs. Hoe ouder de knotwilg, meestal Salix alba, hoe groter en dieper de kroon. Mits goed onderhouden, kan een knotwilg een eeuw oud worden. En veel andere planten- en diersoorten onderdak geven, zowel in landelijk als in stedelijk gebied.

Tijdens een bloedhete dag in juni van dit jaar liep ik samen met plantenkenners Dick Kerkhof en Kees Groen op de Molenkade langs de Achthovense Wetering door de Vijfheerenlanden.

De knotwilgen daar vormen met elkaar een heerlijk koel ‘galerijbos’ langs het water.
Net als in een tropisch regenwoud zagen we in de boomkronen veel andere plantensoorten.

We telden er 40. Een kwart daarvan bestond uit epifyten: specialisten die een boom nodig hebben en verpieteren als ze op de grond vallen. Daar ontvangen ze geen wateroplosbare mineralen uit de bast bij regen. Boomsnavelmos (Rhynchostegium confertum), dat we op de schors aantroffen, en Groen schorssteeltje (Chaenotheca brachypoda), dat in diepere spleten van de stam groeit, zijn voorbeelden van zulke specialisten.

Wilgenhout rot makkelijk en wordt snel hol. De vele spleten en gaten in de schors, gevuld met vermolmd hout en blad, vormen zgn. ‘micro-habitats’. Daar maken nog meer specialisten dankbaar gebruik van.

Zomereik en Fluitenkruid (links) en Robertskruid (rechts) in knotwilgen langs de Molenkade in Achthoven  – Foto’s : Barbara Gravendeel en Kees Groen

Van tweederde van de knotwilgflora langs de Molenkade moeten de sporen, zaden of gemmen, net als eerdergenoemde mossen en korstmossen, ooit met de wind zijn meegevoerd.

De overige 33% is waarschijnlijk een handje geholpen. Zaden uit de rode bessen van Bitterzoet (Solanum dulcamara) werden er uitgepoept door Spreeuwen. Geel nagelkruid (Geum urbanum) en Kleefkruid (Galium aparinum) konden er kiemen door het meeliften van de klittende vruchten in een muizenvacht. Eikels van Zomereik (Quercus robur) werden er vermoedelijk in een holte van de stam verstopt door een Vlaamse gaai. Zaden van Drienerfmuur (Moehringia trinervia) en Hondsdraf (Glechoma hederacea) werden meegenomen door mieren naar hun boomnesten.

De Molenkade in de Vijfheerenlanden is al heel oud. In de Romeinse tijd kreeg de rivier de Lek de huidige loop. De stroomruggen bij Hagestein-Helsdingen en langs de Linge bij Leerdam zijn vanaf het begin van de tiende eeuw permanent bewoond. In de twaalfde en dertiende eeuw is de overstromingsvlakte ontgonnen en bedijkt. De jonge polders klonken snel in. Daardoor was in de veertiende eeuw een afwateringssysteem nodig, waaronder een watergang tussen de Molenkade en Rijskade. De knotwilgflora kon zich daar, in steeds weer nieuwe knotwilgen, in betrekkelijke rust ontwikkelen.

Hoe anders verging het de knotwilgflora langs het huidige Boshuizerpad in Leiden.

In de twaalfde eeuw werd hier kasteel Boshuysen gebouwd langs de Boshuizerwetering. Langs dit water, tegenwoordig een sloot, staan ook knotwilgen.

Kasteel Boshuysen in Leiden. Ets: Gerrit Schoemaker
 

Bij het Spaanse beleg van Leiden tussen 1573 en 1574 werd kasteel Boshuysen verwoest. Het gebied werd daarna agrarisch gebruikt. In 1964 werden er sportvelden aangelegd. En in 2015 een woonwijk. Een groter contrast tussen de landelijke Vijfheerenlanden en almaar dichter bebouwde Randstad is nauwelijks denkbaar. Langs de Molenkade zingen Sprinkhaanrietzanger en Spotvogel. Heel in de verte hoor je zachtjes een snelweg ruisen. Op het Boshuizerpad komen de stadsvogels nog net boven de gillende sirenes en toeterende bezorgscooters uit.

Toch is ook hier een knotwilgflora te vinden. Veel minder soortenrijk dan langs de Molenkade. Dat kan samenhangen met de geringere omtrek van de knotwilgen. Nijmeegs onderzoek van Clément Carrière en Douwe van der Werf laat zien dat knotwilgflora’s soortenijker zijn op dikkere bomen, ongeacht de locatie. Van epifytische mossen en korstmossen en door mieren verspreide planten ontbreekt op de knotwilgen langs het Boshuizerpad ieder spoor. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de minder beschutte ligging. Acht plantensoorten trotseren hier de stadse herrie, hitte en uitlaatgassen, in de wilgenkronen. Een derde daarvan heeft door de wind verspreide zaden en de rest is er met hulp van dieren beland. In die laatste groep zitten ook verwilderende stadsplanten waaronder Struikkamperfoelie (Lonicera pileata). Zie de sleutel voor alle momenteel in ons land voorkomende kamperfoelies.

Struikkamperfoelies in stedelijke knotwilgen – Foto’s: Marius Roos en Arian Jacobs-Brouwer

vergelijking van verschillende soorten kamperfoelie

Bessen van Buxus- (links)- en Struikkamperfoelie (rechts) – foto’s: Arian Jacobs-Brouwer

Houtduiven smullen in het najaar van de bessen van de uit China afkomstige Struikkamperfoelie. Ze wandelen behendig over de struiken en rissen daarbij zowel onrijpe groene als rijpe paarse bessen van de takken. Daarom zitten er altijd duivenveren in Struikkamperfoelies. Eenmaal verzadigd gaan de Houtduiven in een knotwilg uitbuiken. In tegenstelling tot veel andere zaden overleven die van Chinese kamerfoelie de tocht door hun gespierde magen. Eenmaal uitgepoept verrijken ze onze urbane knotwilgflora.

Houtduiven eten Struikkamperfoeliebessen – foto’s: Arian Jacobs-Brouwer