Migranten
Ook onder planten is de migratiedruk hoog. In de loop van eeuwen zijn er heel veel planten bijgekomen en weer verdwenen. Als je mensen, die maar ook iets van planten afweten, vraagt naar een voorbeeld van migrerende planten, noemen ze vaak Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens). Het is een relatief jong voorbeeld van succesvolle migratie. Van origine komt deze plant uit Zuid-Afrika. Na 1970 heeft deze plant zich in Nederland razendsnel verspreid via spoor, weg en water. Met als resultaat dat Bezemkruiskruid nu een normale verschijning is in de stad.
Via ons dicht bespoorde Nederland verspreiden zich meer soorten die je tegenwoordig overal tegen komt. Denk maar aan Wilde reseda (Reseda lutea) of aan Vlasbekje (Linaria vulgaris).
Ook de grote Rivieren, Rijn, Maas en Waal zorgen voor een prima verspreiding. De naam van dit voorbeeld zegt het al: Rivierkruiskruid. Op het verspreidingskaartje van Floron zie je precies de loop van deze rivieren terug.
Een echt heel leuke waarneming in de stad is Deens lepelblad (Cochleraria danica). Vroeger een toch wel zeldzaam plantje. Nu een echte “pekelplant”. Doordat we nogal royaal strooien op de autowegen en Deens lepelblad zoutminnend is kan deze plant zich over de rest van Nederland verspreiden. Ons wegennetwerk is op menig verspreidingskaartje dan ook goed te zien.
Ook honderden jaren geleden zijn planten ons land al binnengekomen. Een goed voorbeeld is Harig knopkruid (Galinsoga quadriradiata). Deze plant werd al in de 19-de eeuw ingevoerd uit Zuid- en Midden-Amerika. Door diverse oorlogen is Knopkruid letterlijk Europa binnengewandeld. De plant ontleent zijn naam aan Ignacio Mariano de Galinsoga. Deze Spaanse arts aan het hof was ook beheerder van de botanische tuinen in Madrid. Vanuit die tuin ontsnapte de plant. Harig knopkruid werd in 1925 voor het eerst in Nederland gezien. Nu is deze plant overal in de stad een gewone verschijning.
Gele maskerbloem (Mimulus guttatus) en Gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis) zijn maar twee voorbeelden van de vele soorten die ooit in botanische tuinen zijn geplant. Vaak vanwege uiterlijke schoonheid of geneeskrachtige eigenschappen. Maar altijd “ontsnapten” deze planten en zo verspreidden ze zich over heel het land.
Ook door ons uitbundige reisgedrag nu en in het verleden krijgen veel planten de kans zich te verspreiden. Strandrupsklaver (Medicago littoralis) blijkt een echte campingadventief te zijn. Door intensief heen-en-weer-gesleur van caravans worden de zaden van deze plant overal in Europa verspreid. Goed voor te stellen is dat door ons intensieve reisgedrag veel zaden van andere planten ook worden verspreid.
Als laatste moeten toch de invasieve exoten genoemd worden. De Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum), Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) en de Grote waternavel (Hydrocotyle ranunculoides) zijn maar enkele voorbeelden. Deze zijn of ooit door botanisten meegenomen of ze zijn “ontsnapt” uit tuincentra. Een goed voorbeeld van zo’n geïntroduceerde plant is de Japanse duizendknoop. Philipp Franz von Siebold heeft deze plant al in 1823 uit Japan meegenomen naar de Hortus Botanicus in Leiden. Niet wetende dat dit een echte probleemexoot zou worden die nauwelijks te bestrijden is en zich steeds beter verspreidt door het als maar warmere klimaat. Grote waternavel is door de handel in vijver- en aquariumplanten over de wereld verspreid. Ook deze plant vaart wel bij het warmer wordende klimaat.